nr. 25, 19-10-2020
‘Is het cadeau voor een vrouw of voor een man?’ vroeg de winkelmedewerker. Ik onderdrukte keurig mijn primaire reactie (‘Dat doet niet ter zake!’) en bedacht dat mijn antwoord bepalend zou zijn voor de keuze van het pakpapier.
Jaren geleden vertrok ik van een trouwreceptie. Iedere gast kreeg een herinneringsattentie. De dames ontvingen een stuk zeep. Een fles trappistenbier, voor de heren, ging letterlijk aan mijn damesneus voorbij. Grrrr.
Pas was ik bij Joke. Omdat muziek bij haar een mooie manier van verbinden op afstand blijkt (►https://marianmaaskant.nl/column-alweer.html), zocht ik op YouTube iets passends. In eerste instantie bleef ik bij het bekende, bij Joke al aanwezige, repertoire: carnaval, Frans Bauer, Jan Smit, André Rieu. Maar eerlijk gezegd, had ik daar zelf helemaal geen zin in. Ik bedacht dat Joke wellicht ook ‘mijn’ muziek zou waarderen. Waarom zou muziek die anderen ooit voor haar kochten de enig juiste zijn? Ik koos Hallelujah van Leonard Cohen (gezongen door sopraan Francis van Broekhuizen). Toch wel tot mijn verrassing en vreugde reageerde Joke daar goed op. In een ‘n=1-ABABA–ontwerp’ testte ik mijn keuze. A was ‘Hallelujah’ en B ‘geen muziek’. Niet geheel objectief concludeerde ik dat ook deze muziek voor Joke goed werkt.
Vaak wordt gezegd dat mijn landgenoten met verstandelijke beperkingen Nederlandstalige volksmuziek ‘állemaal zo práchtig vinden’. Waarom zouden mensen met een extra chromosoom, een chromosoom op een andere plek of een minder dan gemiddeld IQ allemaal dezelfde (muziek)smaak moeten hebben? En waarom zouden alle heren bier verkiezen boven heerlijk geurende zeep? Of wordt keuzeaanbod vooral bepaald op grond van vooroordelen?
Ik antwoordde de winkelmedewerker op de vraag naar het geslacht van de ontvanger: ‘Kunt u het cadeau inpakken in dat knaloranje pakpapier? Het past namelijk prima bij de smaak van die persoon’.
En Joke? De volgende keer probeer ik de Peer Gynt suites.