nr. 57, 25-8-2023
Ruim twee weken logeert hij bij mij: Hond (►column Rol).
Het zijn warme dagen en daarom gaan we vaak naar een rivier in het bos. Het water stroomt en is voor Hond precies diep genoeg: tot kniehoogte.
Hij rent door het water, pakt stokken en halve boomstammen uit het water of uit de bedding. Vervolgens duwt hij ze in het water om ze weer op te vissen. Ik hoef niets te doen, behalve aan de kant zitten en genieten. Zolang er geplons te horen is, is Hond druk bezig gelukkig te zijn. Intussen mijmer ik er flink op los.
Gisteren werd mijn gemijmer ruw verstoord door een tennisbal tegen mijn voet met daarachter een grappig hondje met vragende, zoniet dwingende ogen. Of ik met hem wilde spelen… Uiteraard gooide ik de bal.
Er hoorde ook een mens bij het hondje. Een, in mijn ogen, onverzorgde man in een veel te grote broek, bekeek alles eens argwanend. Mijn goede bedoelingen waren blijkbaar helder en ik mocht doorgaan met de bal gooien. De man startte een monoloog over de liefde die dieren geven, de onbetrouwbaarheid, ongeïnteresseerdheid en hebzucht van mensen, de kracht van dagelijks rauwe knoflook eten. Ook de jeugdzorg werd flink bekritiseerd: hij had nare ervaringen.
Hond kwam intussen een keer kijken en besloot dat mijn aandacht voor een kleine soortgenoot geen kwaad kon. Hij keerde terug naar zijn eigen werkzaamheden. Het hondje was blij met de passant die steeds weer de bal gooide. De man glunderde om zijn blijde hondje en vertelde dat het dier Lucky heet. De reden liet zich raden.
De man hervatte zijn monoloog en ging over op zingeving. Niet het materialistische is van belang, maar het immateriële. Ik keek om me heen en beaamde het.
Toen hij aanstalten maakte om verder te lopen, bedankte ik hem voor het gesprek. Hij keek me geëmotioneerd aan en zei: ‘Méén je dat? Dat vind ik mooi. Ik geloof in een hogere macht. En ik weet dat jij daar de zegen van krijgt’.
Ik zweeg: woorden waren niet nodig.