nr. 54, 23-4-2023
Toen ik bij Jokes woning aankwam, vertrok haar begeleider net. We bespraken de toestand in de wereld. Daarna ging ik naar Joke. Ze had mijn stem blijkbaar gehoord, want toen ik haar kamer binnenkwam begroette ze me als volgt: ’Oh nee, Marian weer!’. Ze werd nog nijdiger toen ik mijn hand op haar been legde om te voelen of ze het koud had. ‘Waarom zit je aan mijn been?’ Toen ik haar een plaid gaf, accepteerde ze die.
Ik ging naast Joke zitten en zweeg om haar niet nog meer te ergeren. Joke keek haar kamer rond. Het is al een tijd de vraag hoe goed ze nog ziet. Ik keek mee en constateerde opnieuw dat ik haar kamer onpersoonlijk vind. Opeens keek ze me aan en vroeg: ‘Wil je mijn kamer zien? Mijn kamer is wel klein, maar ik ben er tevreden mee’. Dat was duidelijke taal. Toen ik vroeg naar de foto aan de muur, negeerde ze me totaal.
Van het ene op het andere moment klaarde haar gezicht op en ze begon te vertellen. Het ging als in een vraaggesprek: ze stelde een vraag, maar gaf zelf antwoord. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling dat ik me mengde in haar conversatie.
Ze vertelde over school en de kermis. Over wie thee moet gaan zetten. Over haar pas overleden medebewoner Bas. Over mama en papa. Dat ze als de wiedeweerga van papa de ramen moet lappen.
Het was ontroerend mooi om alles aan te horen. Het zou zo maar een aanvulling op haar levensverhaal kunnen zijn. Opeens deed ze haar ogen dicht en viel in slaap. Haar gezicht ontspande. Prachtig om te zien.
Wat gunde ik haar op dat moment mooie dromen over thee drinken met Bas en glimmende ramen met een intens trotse papa.